Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge

GT GD C H L M O
a

GT GD C H L M O
ab /ˌeɪˈbiː/ = USER: ab, a ter,

GT GD C H L M O
activities /ækˈtɪv.ɪ.ti/ = NOUN: activiteit, bedrijvigheid, werkzaamheid, bezigheid, actie, optreden, handeling, vertier, levendigheid, gedoe; USER: activiteiten, werkzaamheden, activiteiten van, de activiteiten

GT GD C H L M O
addition /əˈdɪʃ.ən/ = NOUN: toevoeging, optelling, toeslag, bijvoeging, bijvoegsel, aanvoegsel; USER: toevoeging, Daarnaast, Bovendien, Naast, aanvulling

GT GD C H L M O
administration /ədˌmɪn.ɪˈstreɪ.ʃən/ = NOUN: toediening, administratie, beheer, bestuur, regering, bewind, administratiekantoor, ministerie; USER: administratie, toediening, bestuur, beheer, regering

GT GD C H L M O
alliance /əˈlaɪ.əns/ = NOUN: bondgenootschap, verbond, verbintenis, huwelijk, verwantschap, huwelijksband; USER: bondgenootschap, verbond, alliantie, alliantie overgestapt, van alliantie

GT GD C H L M O
alongside /əˌlɒŋˈsaɪd/ = ADVERB: langszij, behalve, bezijden; USER: langszij, naast, langs, samen, samen met

GT GD C H L M O
also /ˈɔːl.səʊ/ = ADVERB: ook, eveneens, tevens, bovendien, evenals, mee, evenzo, insgelijks; USER: ook, tevens, eveneens, ook de, bovendien

GT GD C H L M O
american /əˈmer.ɪ.kən/ = NOUN: Amerikaanse, Amerikaans; USER: Amerikaanse, Amerikaans, amerikaan, american

GT GD C H L M O
and /ænd/ = CONJUNCTION: en; USER: en, en de, en het

GT GD C H L M O
annual /ˈæn.ju.əl/ = ADJECTIVE: jaar-, eenjarig; USER: jaar-, jaarlijkse, jaarlijks, de jaarlijkse, van jaarlijkse

GT GD C H L M O
anti /ˈæn.ti/ = PREFIX: anti-, tegen-; USER: anti, tegen, bestrijding

GT GD C H L M O
appointed /əˈpɔɪn.tɪd/ = ADJECTIVE: bestemmend, vaststellend, bepalend; USER: benoemd, aangesteld, benoemd tot, aangewezen, benoemde

GT GD C H L M O
april /ˈeɪ.prəl/ = NOUN: april, grasmaand; ADJECTIVE: april-

GT GD C H L M O
as /əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals; CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate; USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf

GT GD C H L M O
astra = USER: astra, corsa, opel astra, de Astra,

GT GD C H L M O
at /ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à; USER: bij, op, tegen, in, aan

GT GD C H L M O
auditor /ˈɔː.dɪt.ər/ = NOUN: revisor, toehoorder, verificateur; USER: revisor, accountant, auditor, commissaris, controleur

GT GD C H L M O
automobile /ˌôtəmōˈbēl/ = NOUN: auto, automobiel; ADJECTIVE: auto-; USER: auto, automobiel, automobiele

GT GD C H L M O
based /-beɪst/ = VERB: baseren, grondvesten, gronden; USER: gebaseerd, basis, op basis, basis van, zijn gebaseerd

GT GD C H L M O
became /bɪˈkeɪm/ = VERB: worden, goed staan, betamen, voegen, passen; USER: werd, geworden, werden, werd het, raakte

GT GD C H L M O
before /bɪˈfɔːr/ = ADVERB: voor, tevoren, voorheen, vooraf, vooruit, voorop; PREPOSITION: alvorens, voorheen, boven, in tegenwoordigheid van, in het bijzijn van; CONJUNCTION: aleer; USER: voor, alvorens, voorheen, tevoren, voordat

GT GD C H L M O
being /ˈbiː.ɪŋ/ = ADJECTIVE: zijnde; NOUN: wezen, bestaan, aanzijn; USER: zijnde, wezen, zijn, dat, wordt

GT GD C H L M O
bnp /ˌbiː.enˈpiː/ = USER: bnp, van BNP,

GT GD C H L M O
board /bɔːd/ = NOUN: boord, bestuur, plank, karton, tafel, bestuurstafel; VERB: enteren, beplanken, aanklampen, beschieten, zich vastklampen aan; USER: boord, bestuur, plank, raad, board

GT GD C H L M O
born /bɔːn/ = ADJECTIVE: geboren; USER: geboren, geboren op, geboren is, geboren zijn

GT GD C H L M O
boulogne = USER: boulogne, van Boulogne, in Boulogne,

GT GD C H L M O
by /baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij; USER: door, van, bij, op, met

GT GD C H L M O
ceo /ˌsiː.iːˈəʊ/ = USER: ceo, cEO van, directeur, algemeen directeur

GT GD C H L M O
chairman /-mən/ = NOUN: voorzitter, president, preses, praeses; USER: voorzitter, de voorzitter, voorzitter van, Chairman

GT GD C H L M O
chief /tʃiːf/ = NOUN: hoofd, chef, leider, baas, overste, hoofdman, aanvoerder, bevelhebber, gebieder; ADJECTIVE: hoofd-; USER: chef, leider, hoofd, chief, opperhoofd

GT GD C H L M O
cole /kōl/ = NOUN: muntgeld; USER: cole, Marianne, cole van

GT GD C H L M O
commander /kəˈmɑːn.dər/ = NOUN: commandant, gezagvoerder, bevelhebber, aanvoerder; USER: commandant, bevelhebber, gezagvoerder, commander, commandant van

GT GD C H L M O
commission /kəˈmɪʃ.ən/ = NOUN: commissie, opdracht, provisie, het begaan, lastbrief, officiersaanstelling, het bedrijven, boodschap, last; VERB: opdragen, machtigen, aanstellen, belasten, volmacht geven, in dienst stellen, bestelling doen; USER: commissie, provisie, opdracht, de Commissie, van de Commissie

GT GD C H L M O
communication /kəˌmjuː.nɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: mededeling, verbinding, gemeenschap, verbindingsweg, verwittiging, aansluiting, communiqué; USER: mededeling, communicatie, mededeling van, de communicatie

GT GD C H L M O
communications /kəˌmjuː.nɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: aansluitings; USER: communicatie, communicaties, mededelingen, communicatiediensten

GT GD C H L M O
confirmed /kənˈfɜːmd/ = ADJECTIVE: verstokt, onverbeterlijk; USER: bevestigd, bevestigde, bevestigden, bevestigt, bevestigen

GT GD C H L M O
corporate /ˈkɔː.pər.ət/ = ADJECTIVE: rechtspersoon vormend; USER: zakelijke, collectieve, ondernemen, bedrijfscultuur, bedrijfs

GT GD C H L M O
current /ˈkʌr.ənt/ = NOUN: stroom, stroming, loop, stekking, richting; ADJECTIVE: actueel, courant, tegenwoordig, recent, gangbaar, in omloop, algemeen verspreid; USER: stroom, actueel, courant, huidige, actuele

GT GD C H L M O
d /əd/ = NOUN: re

GT GD C H L M O
de

GT GD C H L M O
december /dɪˈsem.bər/ = NOUN: december, wintermaand; ADJECTIVE: december-

GT GD C H L M O
des

GT GD C H L M O
development /dɪˈvel.əp.mənt/ = NOUN: ontwikkeling, evolutie, verloop, bebouwing, ontvouwing; USER: ontwikkeling, de ontwikkeling, ontwikkeling van, ontwikkelen, de ontwikkeling van

GT GD C H L M O
direction /daɪˈrek.ʃən/ = NOUN: richting, leiding, koers, directie, aanwijzing, bestuur, richtlijn, opdracht, instructie, bevel, besturing, voorschrift, consigne, last; USER: richting, de richting, leiding, richting van, koers

GT GD C H L M O
director /daɪˈrek.tər/ = NOUN: directeur, bestuurder, leider, commissaris, raadsman; USER: directeur, bestuurder, Director, regisseur

GT GD C H L M O
directors /daɪˈrek.tər/ = NOUN: directeur, bestuurder, leider, commissaris, raadsman; USER: bestuurders, directeuren, regisseurs, bestuur, directeurs

GT GD C H L M O
directorship /daɪˈrek.tə.ʃɪp/ = NOUN: leiding, het bestuur; USER: leiding, bestuurderschap, bestuursfunctie, bestuursmandaat, als bestuurder,

GT GD C H L M O
discrimination /dɪˌskrɪm.ɪˈneɪ.ʃən/ = NOUN: discriminatie, onderscheidingsvermogen, onderscheiding, doorzicht; USER: discriminatie, onderscheid, discriminatie op, van discriminatie, discriminatiebeginsel

GT GD C H L M O
engineering /ˌenjəˈni(ə)r/ = NOUN: bouwkunde, machinebouw, ingenieurswerk, ingenieursbedrijf, ingenieurswezen; ADJECTIVE: toegepast; USER: bouwkunde, machinebouw, techniek, technische, ingenieurs

GT GD C H L M O
equal /ˈiː.kwəl/ = ADJECTIVE: gelijk, gelijkmatig, egaal, eender, gelijkvormig, onpartijdig; NOUN: gelijke, gelijk, weerga; VERB: evenaren, gelijk zijn aan, gelijkmaken; USER: gelijk, gelijke, gelijk is, equal, gelijk zijn

GT GD C H L M O
executive /ɪɡˈzek.jʊ.tɪv/ = ADJECTIVE: uitvoerend; NOUN: uitvoerende macht, bestuur, uitvoerend lichaam; USER: uitvoerend, uitvoerende macht, uitvoerende, executive, de uitvoerende

GT GD C H L M O
fax /fæks/ = NOUN: fax; USER: fax, faxen, per fax, te faxen, faxt

GT GD C H L M O
financial /faɪˈnæn.ʃəl/ = ADJECTIVE: financieel, geldelijk; USER: financieel, financiële, de financiële

GT GD C H L M O
for /fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege; CONJUNCTION: want, omdat, daar; USER: voor, voor de, van, voor het, te

GT GD C H L M O
from /frɒm/ = PREPOSITION: van, uit, vanaf, vanuit, door, naar, met ingang van, vandaan, sedert, ten gevolge van, wegens, van ... af; USER: van, uit, vanaf, vanuit, van de

GT GD C H L M O
general /ˈdʒen.ər.əl/ = ADJECTIVE: algemeen, gewoon; NOUN: generaal, het algemeen, veldheer, veldoverste, strateeg; USER: algemeen, generaal, het algemeen, algemene, General

GT GD C H L M O
graduate /ˈɡrædʒ.u.ət/ = NOUN: afgestudeerde, gediplomeerd, scholier die van school komt; VERB: promoveren, graderen; ADJECTIVE: uitlaat-; USER: afstuderen, graduate, studeren, afgestudeerd, afgestudeerde

GT GD C H L M O
graduated /ˈgrajo͞oˌāt/ = VERB: promoveren, graderen; USER: afgestudeerd, studeerde, afstudeerde, studeerde af, behaalde

GT GD C H L M O
grand /ɡrænd/ = ADJECTIVE: groot, groots, voornaam, prachtig, grandioos, verheven, heerlijk, grootscheeps, overweldigend, belangrijk; USER: groots, groot, grote, grand, grootse

GT GD C H L M O
group /ɡruːp/ = NOUN: groep, groepering; VERB: groeperen; ADJECTIVE: groeperend, groeps-; USER: groep, Group, aan, fractie

GT GD C H L M O
he /hiː/ = PRONOUN: hij; NOUN: mannetje; USER: hij, dat hij, hem

GT GD C H L M O
head /hed/ = NOUN: hoofd, kop, top, leider, hoofdeinde, spits, kruin, kap, bestuurder, hoofdman; VERB: koppen, leiden; USER: hoofd, kop, het hoofd, weg, head

GT GD C H L M O
him /hɪm/ = PRONOUN: hem, hij, zijn; USER: hem, hij, hem te, zijn

GT GD C H L M O
his /hɪz/ = PRONOUN: zijn, van hem, de zijne, het zijne; USER: zijn, hij

GT GD C H L M O
honor /ˈɒn.ər/ = VERB: eren, eren, honoreren, honoreren, vereren, vereren, nakomen, nakomen; NOUN: eer, eer, eerbetoon, eerbetoon; USER: eren, eer, te eren, ere, ere van

GT GD C H L M O
honorary /ˈɒn.ər.ə.ri/ = ADJECTIVE: ere-, honorair, onbezoldigd, weledelgeboren, weledel; NOUN: honorarium; USER: ere-, honorair, ere, honoraire, eervolle

GT GD C H L M O
in /ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-; ADVERB: binnen, thuis; USER: in, op, in de, van, in het

GT GD C H L M O
is /ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het

GT GD C H L M O
joined /join/ = VERB: zich aansluiten, toetreden tot, samenvoegen, verenigen, toevoegen, ontmoeten, zich verenigen, bijvoegen, opstappen, mededoen, bij elkaar brengen, aanvoegen, zich associëren; USER: joined, toegetreden, verbonden, aangesloten, kwam

GT GD C H L M O
july /dʒʊˈlaɪ/ = NOUN: juli, hooimaand; ADJECTIVE: juli-

GT GD C H L M O
june /dʒuːn/ = NOUN: juni, Zomermaand; ADJECTIVE: juni-

GT GD C H L M O
l = USER: l, Ik, liter, lk, L De,

GT GD C H L M O
la /lɑː/ = NOUN: la; USER: la, van La

GT GD C H L M O
legion /ˈliː.dʒən/ = NOUN: legioen, legio, krijgsbende, krijgsmacht, enorm aantal; USER: legioen, Legion, legio, legioen van, het Legioen

GT GD C H L M O
management /ˈmæn.ɪdʒ.mənt/ = NOUN: beheer, bestuur, directie, leiding, behandeling, besturing, administratie, overleg; USER: beheer, het beheer, beheer van, het management, het beheer van

GT GD C H L M O
manager /ˈmæn.ɪ.dʒər/ = NOUN: manager, beheerder, directeur, bestuurder, leider, administrateur, gerant, zetbaas, curator; USER: manager, beheerder, de manager, directeur

GT GD C H L M O
manufacturing /ˌmanyəˈfakCHər/ = ADJECTIVE: vervaardigend, fabricerend; USER: fabricage, productie, vervaardiging, productieproces, verwerkende

GT GD C H L M O
march /mɑːtʃ/ = NOUN: mars, opmars, loop, vooruitgang, mark, verloop, grensgebied; VERB: marcheren, oprukken, opmarcheren, lopen, afmarcheren, laten marcheren, tippelen; USER: mars, maart, March, Bezetting, marcheren

GT GD C H L M O
may /meɪ/ = VERB: kunnen, mogen; NOUN: meidoorn, maagd; USER: kunnen, mogen, kan, mag, kunnen de

GT GD C H L M O
media /ˈmiː.di.ə/ = NOUN: media, kranten, radio en tv; USER: media, uit de media, medium, de media

GT GD C H L M O
meeting /ˈmiː.tɪŋ/ = NOUN: vergadering, bijeenkomst, zitting, ontmoeting, meeting, wedstrijd, godsdienstoefening; USER: vergadering, bijeenkomst, meeting, zitting, ontmoeting

GT GD C H L M O
merit /ˈmer.ɪt/ = NOUN: verdienste; VERB: verdienen, waard zijn, toekomen; USER: verdienste, verdienen, verdient, te verdienen, rechtvaardigen

GT GD C H L M O
michelin = USER: michelin, de Michelin, Michelingids, Michelinster,

GT GD C H L M O
mines /maɪn/ = NOUN: mijn, bron, schatkamer; USER: mijnen, mines, de mijnen, mijnen te, mijnbouw

GT GD C H L M O
minister /ˈmɪn.ɪ.stər/ = NOUN: minister, predikant, dienaar, bewindsman, gezant; VERB: dienen, toedienen, verlenen, dienst verrichten, verschaffen; USER: minister, predikant, minister van, dienaar

GT GD C H L M O
monde /ˌbəʊ ˈmɒnd/ = USER: monde, de Wereld,

GT GD C H L M O
motor /ˈməʊ.tər/ = NOUN: motor, auto, motorwagen, beweegkracht, drijfkracht, bewegende spier, beweger, motorische zenuw; ADJECTIVE: bewegend, bewegings-; VERB: autorijden, auto rijden, met een auto vervoeren; USER: motor, motorische, auto, de motor

GT GD C H L M O
mr /ˈmɪs.tər/ = USER: mr, mr., heer, de heer, Mijnheer

GT GD C H L M O
named /neɪm/ = USER: genoemd, vernoemd, genaamd, noemde, naam

GT GD C H L M O
national /ˈnæʃ.ən.əl/ = ADJECTIVE: nationaal, vaderlands, volks-, staats-, lands-; USER: nationaal, nationale, de nationale, het nationale

GT GD C H L M O
north /nɔːθ/ = NOUN: noorden, noord, noordenwind; ADJECTIVE: noord-, noordelijk, noorder-; ADVERB: noordwaarts, noordelijk; VERB: naar het noorden gaan; USER: noorden, noord, ten noorden, het noorden, north

GT GD C H L M O
not /nɒt/ = ADVERB: niet, geen, nee, neen, heel; USER: niet, geen, niet die

GT GD C H L M O
of /əv/ = PREPOSITION: van, over, bij; USER: van, van de, van het, of, over

GT GD C H L M O
officer /ˈɒf.ɪ.sər/ = NOUN: officier, ambtenaar, beambte, deurwaarder, politieagent, dienaar; VERB: van officieren voorzien, aanvoeren; USER: officier, ambtenaar, officer, functionaris, ordonnateur

GT GD C H L M O
operating = ADJECTIVE: werkzaam, bedrijfs-; USER: werkzaam, operationele, actief, werken, exploitatie

GT GD C H L M O
operations /ˌɒp.ərˈeɪ.ʃən/ = NOUN: openheid, eerlijkheid, onpartijdigheid; USER: operaties, activiteiten, bewerkingen, handelingen, verrichtingen

GT GD C H L M O
opportunities /ˌɒp.əˈtjuː.nə.ti/ = NOUN: gelegenheid, kans, mogelijkheid, gebeurtenis, incident, gebeuren; USER: mogelijkheden, kansen, opportuniteiten, de mogelijkheden

GT GD C H L M O
order /ˈɔː.dər/ = VERB: bestellen, bevelen, ordenen, rangschikken; NOUN: volgorde, bestelling, orde, order, bevel, rangorde, stand, rang; USER: orde, volgorde, bestellen, order, bestelling

GT GD C H L M O
planning /ˈplæn.ɪŋ/ = NOUN: planning, het ontwerpen, opzet, regeling; USER: planning, plan, van plan, plannen, het plannen

GT GD C H L M O
plant /plɑːnt/ = NOUN: plant, installatie, fabriek, gewas, materieel; VERB: planten, aanplanten, beplanten, vestigen, poten, stichten, aanleggen; USER: plant, fabriek, planten, installatie, plantaardige

GT GD C H L M O
po /ˌpiːˈəʊ/ = USER: po, PO te, Portugal, bestelling,

GT GD C H L M O
president /ˈprez.ɪ.dənt/ = NOUN: president, voorzitter, directeur, preses, praeses, hoofd van bepalende colleges; USER: president, voorzitter, de Voorzitter, voorzitter van

GT GD C H L M O
press /pres/ = VERB: drukken, dringen, pressen, opdringen, uitpersen, oppersen, knellen, uitdrukken, uitknijpen, prangen, presseren, zich verdringen; NOUN: pers, drukpers, drukkerij, gedrang; USER: drukken, pers, druk, op, druk op

GT GD C H L M O
prime /praɪm/ = ADJECTIVE: eerste, uitstekend, prima, voornaamst, puik, oorspronkelijk, grond-; NOUN: begin, aanvang, oorspronkelijke toestand; VERB: voorbereiden, grondverven, inlichten, instrueren, africhten; USER: eerste, prime, uitstekende, voornaamste, eersteklas

GT GD C H L M O
purchasing /ˈpərCHəs/ = VERB: kopen, aanschaffen, aankopen, inkopen, verwerven, opheffen, tillen, zich aanschaffen, lichten; USER: aankoop, inkoop, kopen, aanschaf, aankoop van

GT GD C H L M O
release /rɪˈliːs/ = NOUN: vrijlating, bevrijding, vrijlaten, ontslag, ontheffing, verlossing; VERB: loslaten, lossen, vrijlaten, ontslaan, verlossen, ontheffen, afstaan, uitlaten, tappen, invrijheidstellen; USER: vrijgeven, los, vrij, loslaten, loslaat

GT GD C H L M O
remains /rɪˈmeɪnz/ = NOUN: stoffelijk overschot; USER: blijft, nog, nog steeds, blijven, steeds

GT GD C H L M O
renew /rɪˈnjuː/ = VERB: vernieuwen, hernieuwen, hervatten, verversen, verjongen, renoveren, doen herleven, prolongeren, weer opvatten; USER: vernieuwen, hernieuwen, verlengen, te vernieuwen, te verlengen

GT GD C H L M O
republic /rɪˈpʌb.lɪk/ = NOUN: republiek, vrijstaat; ADJECTIVE: republikeins; USER: republiek, Republic, republiek van

GT GD C H L M O
research /ˈrēˌsərCH,riˈsərCH/ = NOUN: onderzoek, speurwerk, navorsing, onderzoekingswerk, speurtocht, nasporing; VERB: onderzoeken; ADJECTIVE: onderzoekings-,, onderzoeksactiviteiten, onderzoeks

GT GD C H L M O
responsibilities /rɪˌspɒn.sɪˈbɪl.ɪ.ti/ = NOUN: verantwoordelijkheid, aansprakelijkheid, verantwoording; USER: verantwoordelijkheden, verantwoordelijkheid, de verantwoordelijkheden, bevoegdheden, taken

GT GD C H L M O
responsible /rɪˈspɒn.sɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: verantwoordelijk, aansprakelijk, solied; USER: verantwoordelijk, verantwoordelijke, verantwoordelijk is, verantwoordelijk zijn, die verantwoordelijk

GT GD C H L M O
rue /ruː/ = VERB: berouwen, betreuren, berouw hebben over; NOUN: wijnruit; USER: berouwen, betreuren, rue, de rue, wijnruit

GT GD C H L M O
s = USER: s, en, Tussen, jaren, is

GT GD C H L M O
sciences /saɪəns/ = NOUN: wis- en natuurkunde; USER: wetenschappen, sciences, wetenschap, Natuurwetenschappen, wetenschappen van

GT GD C H L M O
since /sɪns/ = ADVERB: sinds, sedert, sindsdien, geleden; PREPOSITION: sinds, vanaf, sedert; CONJUNCTION: sinds, aangezien, sedert, vermits, wijl; USER: sinds, aangezien, sedert, omdat, vanaf

GT GD C H L M O
sites /saɪt/ = NOUN: plaats, bouwterrein, ligging, plekje, zetel; USER: plaatsen, locaties, websites, Sites, plekken

GT GD C H L M O
south /saʊθ/ = NOUN: zuiden, zuid; ADJECTIVE: zuid-, zuidelijk; ADVERB: zuidelijk, zuidwaarts, in zuidelijke richting, naar het zuiden; USER: zuiden, zuid, ten zuiden, South

GT GD C H L M O
staff /stɑːf/ = NOUN: personeel, staf, notenbalk, stut, bedelstaf, steun; USER: personeel, staf, medewerkers, het personeel, personeelsleden

GT GD C H L M O
strategic /strəˈtiː.dʒɪk/ = ADJECTIVE: strategisch, krijgskundig; USER: strategisch, strategische, de strategische, van strategische

GT GD C H L M O
supervising /ˈsuː.pə.vaɪz/ = ADJECTIVE: supervisie-; USER: toezicht, toezicht op, begeleiden, toezicht houden, het toezicht

GT GD C H L M O
supervisory /ˈsuː.pə.vaɪ.zər/ = ADJECTIVE: supervisie-; USER: toezichthoudende, toezichthoudend, toezicht, commissarissen, raad

GT GD C H L M O
tel = USER: tel, tel., Telefoon, bestelling, telefonisch

GT GD C H L M O
term /tɜːm/ = NOUN: termijn, term, uitdrukking, periode, woord, trimester, kwartaal, zittingstijd, grens, betaaldag; VERB: noemen; USER: termijn, term, termijnverhuur, begrip, looptijd

GT GD C H L M O
that /ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat; PRONOUN: dat, die, wat, welke; ADVERB: zo; USER: dat, die, dat de, wat

GT GD C H L M O
the /ðiː/ = ARTICLE: de, het; USER: de, het, van de

GT GD C H L M O
to /tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to; USER: naar, aan, te, tot, om

GT GD C H L M O
treasury /ˈtreʒ.ər.i/ = NOUN: schatkist; USER: schatkist, eigen, treasury, schatkamer

GT GD C H L M O
vice /vaɪs/ = ADJECTIVE: vice, gebrek, onder, vervangend; PREPOSITION: vice, in plaats van; NOUN: ondeugd, bankschroef, schroef; VERB: vastklemmen, vastzetten; USER: vice, ondeugd, Ondervoorzitter, de vice

GT GD C H L M O
was /wɒz/ = USER: was, werd, is, was het

GT GD C H L M O
would /wʊd/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren; USER: zou, zouden, zou doen

GT GD C H L M O
year /jɪər/ = NOUN: jaar

GT GD C H L M O
zeneca = USER: Zeneca, van Zeneca, dat Zeneca,

134 words